Deze studie kadert in een ruimer project om het belang van zwinnen na te gaan. Zwinnen zijn ondiepe geulen die parallel liggen met de waterlijn (en waarin meestal water achterblijft gedurende eb). Recentelijk was er vanuit geologische hoek opnieuw heel wat interesse voor deze structuren. Verschillende hypotheses over het ontstaan van zwinnen werden geformuleerd. Over het ecologische aspect van deze zwinnen is echter weinig tot niets bekend. Het doel van deze thesis was het belang na te gaan van deze zwinnen voor het macrobenhos. Zowel de zonale als detail-zonale verspreiding (verspreiding binnen het zwin) werd nagegaan op verschillende tijdstippen in de tidale cyclus. Ook het habitat van de organismen werd gekarakteriseerd. De variatie in de positie van de zwinnen werd nagegaan op het strand van De Panne. De staalnames vonden plaats ter hoogte van de Schipgatduinen te Koksijde (op14/08/01, 19/08/01, 27/08/01, 4/10/01, 5/10/01) en Zeebrugge (8/08/01 en 21/09/01). De bemonstering gebeurde met frames (te Zeebrugge) en macro-steekbuizen (te Koksijde). De detail-zonale gradiënt werd nagegaan door op vijf stations verspreid over het profiel van het zwin stalen te nemen. De zonale gradiënt werd nagegaan door het bemonsteren van een hoog-, midden- en laagzwin. Ook de verticale migratie in de stroomgeul van het hoogzwin te Koksijde werd nagegaan. De posities van de zwinnen aan de Belgische (West-)kust bleken tamelijk vast te zijn. De zwinnen aan de Belgische kust vormen dus een tamelijk stabiel habitat. Wel werd een aanzienlijke verplaatsing van de muien in oostelijke richting vastgesteld. Hierdoor worden de strandbanken voortdurend herwerkt. Ook werd de afvlakkende werking van stormen op het strandprofiel bevestigd. Een duidelijk onderscheid tussen een hoog- en laag intertidale gemeenschap werd vastgesteld. Waarbij de densiteiten in de hoog intertidale gemeenschap opvallend hoger waren, terwijl de diversiteiten weinig verschilden. In een hoog- of middenzwin konden vier groepen van organismen worden onderscheiden: (1) soorten die de strandbanken prefereren, (2) soorten die het midden van het zwin prefereren maar een duidelijke mijding van de stroomgeul vertoonden, (3) soorten waarbij deze mijding niet kon vastgesteld worden maar die ook het midden van het zwin prefereerden en (4) soorten die geen voorkeur voor strandbank of zwin vertoonden. De mogelijke redenen dat soorten de strandbank verkiezen zijn: (1) omwille van het vermijden van blijvende submersie, (2) omwille van predatie, (3) omwille van een korrelgrootte preferentie, (4) omwille van de hydrodynamische condities bij hoogtij en (5) omwille van de voedingsstrategie. Er werd aangetoond dat de strandbanken gekenmerkt worden door fijner sediment dan het zwin. In de stroomgeul was het sediment bovendien grover dan in het omliggende vlakke deel van het zwin. Ook werd aangetoond dat het in het water aanwezig organisch materiaal bezinkt en tot voedsel kan dienen voor de aanwezige organismen. In dit verband werd een methode voorgesteld voor het opvolgen van deze neerslag. Een duidelijk gradient van suspensie-voeders op de strandbanken naar depositie-voeders in het zwin werd vastgesteld. Enkele soorten werden in detail besproken. Scolelepis squamata kwam enkel op de strandbanken voor van het hoog- en middenzwin. Waarschijnlijk werd dit voorkomen bepaald door de voedingsstrategie (suspensie-voeder), hoewel een mogelijke invloed van predatie niet uit te sluiten is. De amphipoden Bathyporeia sarsi en Bathyporeia pilosa vertoonden een disjuncte verspreiding (respectievelijk strandbanken en zwinnen). Het verschil in korrelgrootte of het verschil in submersie was verantwoordelijk voor deze verspreiding. Eurydice pulchra en Eurydice affinis kwamen enkel voor op de strandbanken, waarbij E. affinis een preferentie vertoonde voor fijner sediment. In het zwin werden vooral subtidale soorten gevonden die een upliftingseffect ondergingen. Hierbij was het nie
Alle informatie in het Integrated Marine Information System (IMIS) valt onder het VLIZ Privacy beleid