De sluis van Wintam verschaft toegang tot het Zeekanaal voor schepen met een diepgang tot maximaal 7,5 m en 9000 ton. Om de toegankelijkheid tot de sluis te garanderen wordt de voorhaven op diepte gehouden door middel van ploegbaggeren. Maandelijks worden de voorhaven en de geul naar de Schelde gepeild. Men merkt op de peilingen ter hoogte van de aansluiting van het toegangskanaal tot de Boven- Zeeschelde de aanwezigheid van een hompel, die hinderlijk kan zijn voor de scheepvaart.In voorliggend rapport worden de natuurlijke en antropogene effecten onderzocht die mogelijk kunnen bijdragen tot de vorming van deze hompel. Dit met het oog op het verbeteren van het beheer van de geomorfologie van het gebied. Daarvoor werden de volgende gegevens gebruikt: maandelijkse peilingen, een sweepshift overzicht en een aantal sedimentstalen.
Het WL doet beroep op de bestaande W&Z data in combinatie met eigen verzamelde gegevens van het gebied.
Volgens de peilingen van 2013 tot en met 2014 lijkt er duidelijk een hompel te bestaan vlak vóór de Wintam-geul die toegang verleent tot de Sluis.
Twee weken Automatic Information System (AIS) tracking van het sweepen uit juli 2014 lijken te bevestigen dat het schip bijna continu sweept tussen de sluis van Wintam en de hompel. Dit is een indicatie dat het sweepen van sediment tot net vóór de hompel zou bijdragen tot het in stand houden van deze hindernis voor de binnenvaart.
Analyse van de bodemstalen ter hoogte van de hompel en in de omgeving tonen aan dat de hompel significant meer cohesief sediment bevat dan omliggende arealen met vergelijkbare hydrodynamische condities. Dit bevestigt de hypothese dat minstens een deel van het sediment van de hompel afkomstig is uit de voorhaven en als gevolg van het ploegen op de locatie van de hompel terecht komt. Dit sluit echter niet uit dat bijkomend de hompel nog gevoed wordt vanuit de Rupel of Schelde.
Over een volledige dood- en springtijcyclus van twee weken duiden gemodelleerde bodemschuifspanningen ter hoogte van de hompel geen sedimentatie- noch erosiepatronen aan die vergelijkbaar zijn met de vorm van de hompel. Volgens uurwaarden van bodemschuifspanningen berekend door het hydrodynamische Scaldis 3D model kan er mogelijks tijdens meer dan de helft van de duur van een getijcyclus exclusief zand sedimenteren in een beduidend deel van de locatie van de hompel. Deze analyse van het sediment transport op basis van het Scaldis model toont evenwel niet hoeveel zand er kan sedimenteren. Er kon geen beduidende absolute trend geschat worden wegens de afwezigheid van kalibratiegegevens gebaseerd op nauwkeurige baggergegevens.
De gemiddelde residuele stromingspatronen tonen aan dat er residueel transport van water is van de Rupelmonding naar de zone waar de hompel zich bevindt. Op de resultaten van de modellering worden migrerende bodemvormen vastgesteld in het gebied ten noordoosten van de hompel. Mogelijks kunnen deze een bijdrage leveren tot de vorming van de hompel, maar noch het model noch de huidige bodemwaarnemingen kunnen dit bevestigen.
Verder monitoringadvies wordt gegeven in het besluit. Dit om, indien nodig, onderzoek naar de impact van mogelijke toekomstige baggeractiviteiten toe te laten, zoals het wegbaggeren van de hompel. Meer frequente opnamen van peilingen en bodemstalen worden aangeraden in het kader van een mogelijke toekomstige ingreep zoals het verwijderen van de hompel.