Dit eindwerk is een verslag van proeven uitgevoerd aan de T.U. Delft in september-oktober-november 1988. Er wordt waargenomen dat pijpleidingen op de zeebodem zichzelf ingraven (self-burial). Indien pijpleidingen dit overal op gelijke wijze doen is er geen probleem. Men stelt echter vast dat het ingraven een plaatsafhankelijk fenomeen is, met gevaar voor breuk als gevolg. Een onderzoek naar het erosiegedrag van de zeebodem is dan ook noodzakelijk. Het erosiegedrag van zandbodems onder de verschillende krachtswerkingen van het water is voldoende bekend. Daar slibafzettingen de zeebodem kenmerken, werd besloten tot een onderzoek van zand-slibbodems. Dit gebied is tamelijk nieuw, men dient dus tastenderwijze te werk te gaan. Het doel van dit afstudeerwerk is dubbel. Enerzijds het voorbereiden van het eigenlijke onderzoekswerk op dit gebied, anderzijds een eerste stap ze t t en naar een beter inzicht in het erosiegedrag van zand-slibmengsels. Om dit doel te verwezelijken wordt als volgt te werk gegaan. Met de gegeven proefopstelling worden een aantal voorbereidende proeven uitgevoerd, hoofdzakelijk om de opstelling en de meettoestellen te leren kennen en om een eerste indruk van het gedrag te hebben. Daarna worden proeven uitgevoerd met zand-kaoliniet en zand-Haaftens slib mengsels. Hierbij wordt gelet op verschillende invloedsparameters, zoals: het percentage slib; de wijze van mengen; het verdichten ... Als voorbereiding op het eigenlijke onderzoekswerk zijn een aantal zaken belangrijk om te onthouden. I.v.m. de snelheidsmeting worden de voordelen van een molentje t.o.v. de E.M.S. meting benadrukt. De concentraties worden uiteindelijk bepaald door vacuümfiltratie van de dwarsafgezogen monsters. De schuifspanningen worden bepaald door vervalmetingen over het bed en daarna toepassing van de side-wall correction methode. Het is verder belangrijk een standaardisatie door te voeren van de belangrijkste invloedsfactoren zoals consolidatietijd en -druk en het vochtgehalte van het bed. Een standaardisatie is nodig om de invloed van elke factor afzonderlijk te kunnen nagaan. Als eerste inzicht kan men zeggen dat het erosiegedrag van de mengsels grotendeels dit van zand volgt. Bij de lage percentages slib krijgt men wel een verhoging van het transport door de aanwezigheid van fijner materiaal. Bij de hogere percentages wordt het erosiegedrag eerder vertraagd, zowel het transport als de ribbelvorming. Er dient opgemerkt dat deze fenomenen vooral bij de mengsels met Haaftens slib worden waargenomen eerder dan bij die van kaoliniet. In de proeven worden relatief lage percentages slib genomen daar dit op de zeebodem ook zo is. Als conclusie kan men meer experimenten met verschillende soorten slib en verschillende percentages suggeren. Deze dienen uitgevoerd in gestandaardiseerde omstandigheden en met een opstelling die zo weinig mogelijk invloed heeft op de fenomenen. Vanuit het voorgaande van de opbouw van de tekst begrepen worden. In een eerste hoofdstuk worden kort enkele algemene eigenschappen van zand en slib toegelicht. In het tweede hoofdstuk wordt de proefopstelling uitvoerig besproken. Daarna wordt de gebruikte werkwijze bij elk onderdeel van een proef uitvoerig toegelicht. Op het einde van dit verslag worden dan de inzichten verkregen uit de proeven behandeld.
All data in the Integrated Marine Information System (IMIS) is subject to the VLIZ privacy policy