Jaarlijkse metingen van de vooroever (=buitendijksliggend land vanaf de teen van de zeewering tot aan de stroomgeul) met een peilboot meer
Werkwijze: de boot vaart op vaste punten langs de oever over een lengte van 400 tot 800 meter volgens een vaste lijn (raai). De diepte wordt gemeten via een geluidsignaal (met echolood). Dichtheid en temperatuur worden gemeten (ter correctie) en de positie van het meetpunt wordt bepaald met het DGPS-plaatsbepalingssysteem (via satellieten). De gegevens worden aan boord opgeslagen in de computer. De peilingen vinden plaats bij een waterstand tussen NAP en hoogwater.
Doel: tijdig zorgelijke stukken in de vooroevers onderkennen in het kader van beheer primaire waterkeringen. De jaarlijkse rapportage is de basis van werkplanning als bestortingen. Rijkswaterstaat gebruikt de gegevens ook bij planning zandsuppleties.